Toelichting bij het gebed

Geschiedenis

Het Angelusgebed in de huidige vorm dateert van omstreeks de 15e eeuw juist in de tijd dat het Christelijke Europa door het gevaar van een Turkse invasie werd bedreigd. Het was als gebed om vrede bedoeld.

Paus Callistus III (Paus van 1455 – 1458) vraagt speciaal het Angelus te bidden voor Oost-Europa, waar het gevaar het meest heerst, in zijn Apostolische Brief “Cum his superioribus annis van 29 juni 1456. Paus Pius XII (Paus van 1939 – 1958) gaat daar op in in zijn Apostolische Brief “Dum maerenti animo” van 29 juni 1956 en verwijst naar het vertrouwen dat men uit het gebed mag putten dat de goddelijke hulp met ons zal zijn. 17 november 1956 zal de toenmalige Aartsbisschop van Utrecht, mgr. Alfrink het bestaan van 500-jaar “middagklok” aangrijpen om opnieuw te bidden voor het verdrukte Oost-Europa, zo kort na het bloedige neerslaan van de Hongaarse opstand.

Men kan het ook terugvoeren op de gewoonte om bij het openen van de stadspoort ‘s morgens vroeg en bij het sluiten ‘s avonds het Angelus te bidden om bescherming. In het gebied buiten de muren van de stad had men het gevaar te duchten van overvallen e.d. Ook nu nog wordt het ‘s morgens (vaak rond 09.00), midden op de dag (om 12.00) en ‘s avonds na de arbeid (om 18.00) gebeden.

In onze tijd is het gebed met name in de verstedelijkte gebieden wat in onbruik geraakt. De Paus hecht echter groot belang aan het gebed. Daarom ook dat hij iedere zondag om 12.00 eerst een korte toespraak houdt over de liturgie van de dag of een actueel onderwerp en vervolgens met de gelovigen het Angelus gebed bidt.

Bijbels gebed

Het gebed bestaat uit een aantal versen uit het Evangelie en is daarmee ook een heel Bijbels gebed.

Het eerste vers uit Lucas, waar Maria antwoord geeft op de aankondiging van de Engel Gabriël, wanneer deze laatste de “zwangerschap” aankondigt van Jezus (“dat zij de H. Geest zal ontvangen”) die met Kerstmis uit Maria geboren zal worden.

Het tweede vers komt ook uit het Lucas Evangelie waar Maria zich overgeeft aan Gods wil en daarmee ons ten voorbeeld wordt gesteld. Christus ontvangen, christen-zijn is doen wat God van ons verlangt.

Het derde vers komt uit het Johannes Evangelie. De Evangelist spreekt over het vleesgeworden Woord, Christus zelf, en daarmee geven we een geloofsbelijdenis dat Christus God en Mens is.

Het vierde vers is de smeekbede dat Maria onze voorspreekster mag zijn, opdat we de gesteldheid mogen hebben om de genadegaven van Christus te ontvangen.

In het afsluitende gebed wordt de Menswording van Christus in direct verband gebracht met Zijn lijden en sterven, maar vooral met Zijn verrijzenis en dat wij daaraan deel mogen hebben.

Tussen de verzen door wordt het Wees Gegroet Maria gebeden, waarin met name de overweging van het betreffende vers centraal staat en we daarbij de steun en voorspraak van Maria inroepen.
Bij ieder van de drie eerste verzen en bij het slotgebed wordt telkens een klok geluid. Vaak is dat een aparte klok en wordt daarom ook wel de Angelus-klok genoemd.

In de Paastijd Regina Caeli

Met name dit Verrijzenis-karakter wordt nog verder belicht door het feit dat gedurende de Paastijd in plaats van het Angelusgebed het Regina Caeli gebeden wordt. Opnieuw de verbinding tussen Menswording en Verrijzenis, maar nadrukkelijk met het jubelende van het vieren van die Verrijzenis met Pasen.